Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5595

Datum uitspraak2006-03-31
Datum gepubliceerd2006-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/1885 RWNL
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rijkswet op het Nederlanderschap; beroep tegen weigering naturalisatieverzoek: Het geschil beperkt zich tot de vraag of eiser onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, 27 maart 2003, tenminste vijf jaren in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. ; Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat wanneer een vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst of bestendig verblijf om aldaar een mvv aan te vragen, hij daarmee in beginsel zijn woonplaats naar een plaats buiten Nederland heeft verplaatst. (...) De rechtbank acht de stelling van eiser dat hij niet de wil heeft gehad om zijn hoofdverblijf in Nederland op te geven en dat zijn feitelijke gedragingen daarmee in overeenstemming zijn geweest, voldoende aannemelijk. Dat het verblijf in Ghana ruim een jaar heeft geduurd maakt dit niet anders nu de termijn voor afgifte van een mvv weliswaar in principe drie maanden bedraagt maar in de praktijk, zoals in het onderhavige geval is gebleken, aanzienlijk langer kan duren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 05/1885 RWNL UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [naam], wonende te [woonplaats], eiser, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Eiser heeft op 27 maart 2003 een verzoek om naturalisatie ingediend. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 23 juni 2004 afgewezen. Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 23 maart 2006 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.Scholtes, advocaat te Den Haag. Verweerder is, met bericht, niet verschenen. Motivering Beoordeeld dient te worden of de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de naturalisatie in rechte kan standhouden. Artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bepaalt dat, met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk 4 van de RWN, het Nederlanderschap wordt verleend aan vreemdelingen die daarom verzoeken. Krachtens artikel 8, eerste lid aanhef en onder c, van de RWN, zoals dat luidde ten tijde van belang, komen voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking verzoekers die tenminste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, woonplaats of werkelijk verblijf hebben gehad. Ingevolge artikel 10 van de RWN kan verweerder in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c. Het geschil beperkt zich tot de vraag of eiser onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, 27 maart 2003, tenminste vijf jaren in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Eiser heeft aangevoerd dat hij sinds 16 augustus 1996 onafgebroken ingeschreven heeft gestaan in de gemeentelijke basisadministratie. Hij voldoet aan de gestelde vijfjareneis. Weliswaar heeft hij ruim een jaar, van 5 november 2001 tot 4 november 2002, in Ghana verbleven maar daarmee heeft hij zijn woonplaats in Nederland niet prijsgegeven. Het verblijf in Ghana was noodzakelijk in verband met het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) waarvan de afhandeling onvoorzien langer heeft geduurd dan de gebruikelijke drie maanden. Hij heeft in Ghana geen zelfstandige woonruimte betrokken maar verbleef daar bij familie. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn bezittingen in de bewuste periode in Nederland zijn achtergebleven bij zijn partner en dat zijn bankrekening en ziekenfondsverzekering zijn blijven doorlopen. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat wanneer een vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst of bestendig verblijf om aldaar een mvv aan te vragen, hij daarmee in beginsel zijn woonplaats naar een plaats buiten Nederland heeft verplaatst. Onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 februari 2005 (registratienummer AWB 04/1991) overweegt de rechtbank dat bij de uitleg van het begrip "woonplaats" verschillende factoren van feitelijke aard een rol spelen waarbij het feitelijk verblijf een belangrijk element is, maar niet het enige. Ook de wil van een persoon, maar slechts voor zover deze wil blijkt uit zijn gedragingen, is een factor die een rol kan spelen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser van 5 november 2001 tot 4 november 2002 in Ghana heeft verbleven met het oog op de verkrijging van een mvv. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de mvv kort na eisers vertrek naar Ghana door eisers partner alhier op 28 november 2001 is aangevraagd. De mvv is afgegeven op 4 november 2002. Op diezelfde datum is eiser naar Nderland teruggkeerd. dzich weer in Nederland gevestigd. Gelet hierop is aannemelijk dat het verblijf in Ghana de verkrijging van een mvv tot doel had. De rechtbank overweegt dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat eiser de wil had zijn woonplaats naar Ghana te verplaatsen. Weliswaar dient de aanvrager van een mvv de uitkomst van deze procedure in principe buiten Nederland af te wachten maar dit heeft niet automatisch tot gevolg dat daarmee de woonplaats in Nederland wordt opgegeven. Juist het aanvragen van een mvv duidt op de intentie om de woonplaats in Nederland te behouden. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2005 (JV 2006, 11) waarin is geoordeeld dat de uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting Nederland te verlaten in beginsel van tijdelijke aard is. De rechtbank acht de stelling van eiser dat hij niet de wil heeft gehad om zijn hoofdverblijf in Nederland op te geven en dat zijn feitelijke gedragingen daarmee in overeenstemming zijn geweest, voldoende aannemelijk. Dat het verblijf in Ghana ruim een jaar heeft geduurd maakt dit niet anders nu de termijn voor afgifte van een mvv weliswaar in principe drie maanden bedraagt maar in de praktijk, zoals in het onderhavige geval is gebleken, aanzienlijk langer kan duren. Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (€ 322,- voor het beroepschrift en € 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht). Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het besluit van verweerder van 7 februari 2005; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 622,-, welke kosten het Ministerie van Vreemdelingenzaken en Integratie aan eiser dient te vergoeden; bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Vreemdelingenzaken en Integratie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 138,- zal vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.